Afgelopen vrijdag was het de 24e sterfdag van Herman Brood. Ik denk aan het liedje When I Get Home, en dan vooral over wat Martin Bril er over schrijft. Ik citeer uit de versie van Man In De Verte. “Hoeveel mensen weten eigenlijk dat hij een ongelooflijk goede plaat maakte, Ciao Monkey, een plaat die over Hermans strijd met de verdovende middelen ging. Die strijd had hij gedeeltelijk gewonnen, of verloren – hoe je het maar bekijkt. In ieder geval gebruikte hij geen speed meer. (…)
Ciao Monkey sluit af met een liedje van Nick Cave, een zanger die Herman bewonderde, zoals hij eigenlijk iedereen bewonderde die op het randje van de zelfkant balanceerde en daar kunst van kon maken, desnoods levenskunst (Brood was een grote, gulle en oprechte vriend van zwervers, hoeren en junkies, zoals het hoort, want op het randje is het mogelijk vrij te zijn, al moet je er niet overheen kukelen). Het liedje heet ‘When I Get Home’.
Herman zingt, terwijl hij zichzelf hij zichzelf begeleidt op de piano. Zijn stem is helder en dromerig tegelijk. De piano is rinkelend en traag. ‘When I get home, I knew it ain’t no sin, when I get home, you know I take off my skin. When I get home I’m gonna see my girls. When I get home I’m gnna buy them a toy. When I get home they’re gonna jump for joy. But right now, right now, right now – I fly on my own.’
Het is het mooiste, het waarste, het ontroerendste en liefste wat Brood ooit heeft gezongen. Ik zal het nooit vergeten. En verder, om met Chabot te spreken: we moeten er nog maar eens een hartig woordje over wisselen, daarboven, want dit was natuurlijk een mislukt idee.” (Martin Bril. Man uit de verte, (Amsterdam: Prometheus, 2013), pagina 175)
Het verhaal staat overigens ook als nawoord in Rock 'n Roll Junkie, de biografie uit 1994 die Jan Eilander in 2001 opnieuw uitgaf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten